door Marrigje de Bok (dit interview is geplaatst in de lente editie 2017 Gifted@248 namens Novilo)
Scholen en besturen die een plusklas willen gaan opzetten, komen voor heel wat vragen te staan. Vragen over de vorm, de inhoud, de precieze doelgroep en de signalering daarvan. Over de rolverdeling binnen het team, het draagvlak, de communicatie. Novilo verzorgt een driedaagse specialisatiemodule waarin leerkrachten en begeleiders aan de slag gaan met al die vragen. Vóór alles hoort de vraag te klinken: wat is het doel van een plusklas?
Om maar met enkele essentiële vragen te beginnen: waarom zou een school een plusklas in het leven roepen? En welke leerlingen zitten daarin? De hoogbegaafde leerling die tegen problemen aanloopt, of juist degene bij wie alles vanzelf gaat? Of wellicht beiden? Wat hebben zij nodig, wat hebben zij te leren? Ofwel, wat is het doel van een plusklas, aangenomen dat we verder willen kijken dan extra vakken of projecten omdat het zo leuk is…
Hoogbegaafde leerlingen hebben andere leerbehoeftes dan de gemiddelde leerling. Ze kunnen sneller door de stof heen omdat ze al veel kennen en kunnen én omdat ze nieuwe stof vlot opnemen en begrijpen. Ze kunnen moeilijkere stof aan dan het gewone aanbod in de jaargroep. Omdat ze een voorsprong hebben en omdat ze complexere taken aankunnen, waarbij een beroep gedaan wordt op het creatieve en analytische denken. Bovendien hebben ze andere leer- en denkstijlen, top-down, onderzoekend, associatief en divergent of via het denken in beelden.
Ontwikkelingsgelijken
Compacten, verrijken en versnellen zijn manieren om het lesaanbod op die snellere en andere hersenen af te stemmen. Op de meeste scholen zijn er slechts enkele hoogbegaafde leerlingen per klas. Zij zijn steeds de uitzondering, anders dan anderen. Ze worden vaak niet begrepen of zij begrijpen de ander niet. Het is voor alle kinderen belangrijk om zich te kunnen spiegelen aan gelijken. Onderzoeken wijzen uit dat kinderen zich sociaal en intellectueel het beste kunnen ontwikkelen met ontwikkelingsgelijken. In een plusklas vinden hoogbegaafde kinderen elkaar. Ze begrijpen elkaar, kunnen op hun niveau samen leren en werken, voelen zich even niet meer de vreemde eend in de bijt.
Die enkeling in de klas met een aparte onderwijsbehoefte vraagt om kennis en kunde van de leerkracht. Een uitgekiende pedagogische benadering en een speciaal didactisch aanbod. De leerkracht moet zowel naar boven als naar beneden kunnen differentiëren. In het ideale geval heeft het klassenmanagement vijf niveaus: de middenmoot, twee eronder, twee erboven. Voor de bovenste laag nemen we onze toevlucht tot de voltijd-hb-scholen. De vierde laag, met compacten, verbreden en verdiepen, zouden leerkrachten moeten kunnen bieden, maar dat is vaak nog te veel gevraagd. Plusklassen worden in het leven geroepen om toch aan die leerbehoefte tegemoet te komen.
De crux is namelijk dat elk kind pas leert als het stof krijgt aangeboden die in de zone van de naaste ontwikkeling ligt. Iets wat je nog niet weet, nog niet kunt. Een zone die met de juiste inspanning en met hulp, van beide niet te weinig maar ook niet te veel, te bereiken is. Lukt dat, dan heb je niet alleen de stof in die zone geleerd, maar ook de vaardigheden getraind om daar te komen. Van die inspanning leren kinderen doorzetten, moeite doen, het werkgeheugen gebruiken, oefenen, doelgericht bezig zijn, strategieën inzetten, metacognitie. Juist die vaardigheden zijn essentieel om succes op school en in het leven te hebben. Daarom zou in het onderwijs de inhoud ten dienste moeten staan van het ontwikkelen van vaardigheden, voor elke leerling, niet alleen de hoogbegaafde.
Ook de leerfases van Maslow zijn van groot belang in het onderwijs. Als we iets nog niet kunnen, zijn we onbewust onbekwaam. Gaan we het leren, dan zijn we eerst bewust onbekwaam. We weten wat we nog niet kunnen of weten. Stap voor stap maken we ons de stof of de vaardigheid eigen en maken we de overgang naar bewust bekwaam. Juist die overgang is het leerproces en juist die leerfase zou met name getraind moeten worden in het onderwijs. Ook dit weer voor alle leerlingen.
Verder oefenen en inslijten maakt ons uiteindelijk onbewust bekwaam; het gaat vanzelf, de kennis is geïnternaliseerd, de vaardigheid geautomatiseerd. In die fase is er niets meer te leren. Op school moeten kinderen steeds weer in die overgang van bewust onbekwaam naar bewust bekwaam gebracht worden.
Je hebt diverse plusklassen opgezet. Wat is je aanpak daarbij?
‘Ik ben begonnen op de basisschool waar ik toen werkte. Het was een grote school, met 1200 leerlingen, we hadden de luxe dat we specialisten konden vrijroosteren. Ik maakte series van tien weken, schreef per kind een handelingsplan en we maakten gezamenlijk een begeleidingsovereenkomst. Mijn plusklassen maakten altijd deel uit van een verrijkingstraject. De school gaat kinderen signaleren en screenen. Ze kijken welke kinderen verrijking nodig hebben, die bieden ze eerst in de klas, en dan nog extra, indien nodig, in de plusklas. Dat kan zijn omdat de leerkracht (nog) niet voldoende kan bieden of omdat het kind tegen zaken aanloopt waarbij het meer begeleiding nodig heeft. In de plusklas kunnen leerlingen met hun ontwikkelingsgelijken leren en samenwerken. Vervolgens passen ze het geleerde weer toe in de reguliere groep. In dat traject krijgt de leerkracht dus ook training en ondersteuning.
Later zette ik die trajecten op op andere scholen. Het eerste jaar stond ik voor de plusklas en werkte ik de toekomstige leerkracht in, die het steeds meer overnam. Het tweede jaar was ik er nog bij betrokken als klankbord. Het vraagt van de school ook een inspanning om te leren, om van bewust onbekwaam naar bewust en onbewust bekwaam te groeien. Een leertraject dus waar het hele team bij betrokken is.’
Wat is voor jou de ideale plusklas?
‘Ik zie een plusklas bij voorkeur in een school. Bij kleine scholen moet het soms bovenschools, dat kan ook, maar er moet altijd contact zijn met de reguliere groep en leerkracht. Het is belangrijk dat de kinderen uit de plusgroep in de reguliere groep doorwerken aan hun leerpunten en dat de leerkracht daar precies van op de hoogte is. De leerlingen leren in de plusklas werken met verrijkingsmaterialen of -opdrachten. Dat aanbod moet in de reguliere groep doorlopen en de leerkracht zal zelf verrijking moeten gaan begeleiden en aanbieden. Een ochtend per week aan vaardigheden werken heeft te weinig nut. Dat moet juist ook voor hen in de klas gaan gebeuren.
Inhoudelijk werkte ik met het materiaal dat ook mee de klas in gaat, de bekende verrijking als denkwerk, leeskrakers, somplextra of bolleboos. En, eigenlijk het belangrijkste onderdeel, projecten op basis van de taxonomie van Bloom. Je kiest thema’s waar de kinderen enthousiast voor zijn. Maakt leervragen die moeilijk genoeg zijn om zowel met de lagere als de hogere denkvaardigheden aan de slag te moeten. Hier zit wel een valkuil: veel mensen denken dat hoogbegaafden juist met hogere denkordes bezig moeten zijn. Het klopt dat ze hier voorkeur en aanleg voor hebben en dat het motiverend en leerzaam is om die hogere denkordes nog beter te ontwikkelen. Maar het betekent ook dat ze de neiging hebben de lagere denkordes over te slaan. Daardoor trainen ze niet de vaardigheden om tot onthouden, begrijpen en toepassen te komen. En dat levert vroeg of laat, en vaak op het vo, alsnog problemen op.
Zolang een school nog niet voldoende in vier lagen kan differentiëren en zolang hoogbegaafde kinderen dus hun kans om vaardigheden te leren missen, kan ik kort zijn over het doel van een plusklas. In een plusklas gaat het erom dat hoogbegaafde kinderen aan de hand van uitdagende inhoud de vaardigheden leren die zij via het reguliere aanbod niet kunnen leren. Daarmee werk je vanzelf ook aan het welzijn. Pas daarna kun je inhoud, indien gewenst, als doel gaan inzetten.’
Is er per definitie een plusklas nodig om die vaardigheden te leren?
‘In de praktijk meestal nog wel. Het zou het mooist zijn als alle leerlingen gewoon in de klas hun vaardigheden leren en de fases van Maslow kunnen doorlopen. Maar dan zullen er wat fundamentele veranderingen moeten komen. “You have to crack a few eggs to make an omelette.” We blijven maar naar middelen grijpen – plusklassen, verrijkingsmaterialen, externe bureaus –, eigenlijk om bij hoogbegaafde leerlingen datgene te laten plaatsvinden wat in de reguliere groep niet plaats kan vinden. We zouden eerst veel beter moeten gaan faciliteren, qua groepsgrootte, financiën, verbetering van de opleiding, beter geschoold én gespecialiseerd personeel.’
Om even in de beeldspraak te blijven, hoe ziet die omelet eruit voor jou? Hoe kan het reguliere onderwijs ook voor hoogbegaafde leerlingen toereikend worden?
‘Dan zou er een degelijk klassenmanagement met differentiatie in vier lagen zijn. Met heel goede compacting, verbreding en verdieping. Een plusklas is er dan alleen nog voor de enkeling die, tijdelijk, begeleiding nodig heeft op specifieke punten.
We zouden dan ook veel meer investeren in groep 1 tot en met 4. Zorgen dat kinderen in die jaren hun gereedschapskoffer vullen met vaardigheden. Dan zijn ze daarna beter in staat om zelfstandig te werken, dat maakt de leerling zelfverzekerd en geeft de leerkracht tijd.
Verder veel inzet van de technologische mogelijkheden. Blended learning is heel bruikbaar, een combinatie van online leren en contactonderwijs. Maak filmpjes van instructies, gebruik computerprogramma’s en digitale leermiddelen waarmee leerlingen zelf de inhoud kunnen zoeken of hun werk kunnen nakijken. Zo kunnen ze individueler werken en krijgt de leerkracht een coachende rol.
Leerkrachten denken nog te vaak dat zij alles moeten doen. Maar kinderen kunnen zo veel zelf. Iedere keer als wij als volwassenen iets doen voor een kind dat het zelf met wat inspanning zou kunnen, ontnemen we het kind de kans om te leren. Laat ze hun grenzen ontdekken en verklaar ze competent om hun leerproces aan te gaan.’