Een filosofisch gesprek met leerlingen: de fasering van een gesprek
Kinderen beschikken van nature over een onderzoekende houding. Dankzij die houding leren ze, krijgen ze grip op zichzelf en hun omgeving. In filosofische gesprekken leren leerlingen op hun eigen gedachten, gevoelens en handelingen te reflecteren. Zo komen ze samen tot nieuwe inzichten en handelingsperspectieven. Tijdens die gesprekken mag de gespreksleider – veelal de leerkracht – zich inhoudelijk niet bemoeien met het gesprek. Hij/zij stelt vragen, herhaalt af en toe wat is gezegd en stimuleert de leerlingen daartoe. Wat zijn de fases in een filosofisch gesprek?
Fase 1: Formuleer samen een geschikte uitgangsvraag
Vanuit iedere ervaring of mening, maar ook vanuit ieder probleem of (les-)thema kunnen meerdere geschikte uitgangsvragen voor een filosofisch gesprek geformuleerd worden. Zo’n vraag moet wel betekenisvol (spannend, interessant) en begrijpelijk zijn voor alle leerlingen. Bovendien moeten ze de vraag door zelf na te denken, met behulp van een voorbeeld uit eigen ervaring, kunnen beantwoorden. Enkele voorbeelden van geschikte uitgangsvragen zijn: Werkt straf? Wanneer is iemand je vriend? Wat is goed onderwijs?
Fase 2: Onderzoek samen eigen ervaringen
Iedere concrete ervaring die aansluit op de uitgangsvraag kan kort of uitgebreid onderzocht worden, afhankelijk van de beschikbare tijd en de vorm van het gesprek. De volgende vijf vragen zijn goede handvatten om ervaringen te onderzoeken: Waar was je toen? Met wie was je daar? Wat dacht je op dat moment? Wat voelde je? Wat deed/wilde je? De gespreksleider kan die vragen stellen, maar hij is vooral bezig om de leerlingen te stimuleren elkaar te bevragen.
Fase 3: Inventariseer inzichten, antwoorden en argumenten
Door het onderzoeken van ervaringen kunnen de leerlingen tot inzichten en antwoorden op de uitgangsvraag komen. Bovendien kunnen ze na dat onderzoek hun antwoord(en) ook beargumenteren. Die argumenten kunnen vervolgens weer onderzocht worden op hun aanvaardbaarheid: zijn jullie het allemaal eens met dit antwoord/argument? Wie heeft er nog een ander antwoord op de uitgangsvraag? In deze fase is de gespreksleider gericht op algemene regels en principes (inductie). Het streven naar consensus kan gezien worden als de motor van ieder filosofisch gesprek.
Fase 4: Evalueer het gesprek (eventueel: geef instructies voor een vervolgopdracht)
Na afloop van het filosofisch gesprek kan de gespreksleider vragen of de leerlingen het een goed of prettig gesprek vonden, of ze er iets van hebben geleerd, wat er goed ging en hoe het een volgende keer beter kan. Gespreksevaluaties leveren vaak verrassende inzichten op en zijn onontbeerlijk voor leerkrachten die zichzelf verder willen ontwikkelen als gespreksleider. Na de evaluatie kan de gespreksleider besluiten om instructies te geven voor een vervolgopdracht: een tekening, schilderij, toneelstukje, schrijfopdracht etc.
Interessant? Wil je meer weten over filosoferen met kinderen? Rudolf kampers verzorgt binnenkort een driedaagse specialisatiemodule voor Novilo over dit onderwerp.
Meer informatie en aanmelden kan via onze website. Daar vind je ook de studiegids.