Ombuigen van overtuigingen
Bij jonge leerlingen werkt een vergelijking vaak goed. Je kunt het bijvoorbeeld met ze hebben over zwemmen. Je gaat niet naar zwemles met de overtuiging: ‘Ik kan het nu niet, ik leer het nooit.’ Als je die overtuiging hebt, heeft zwemles geen enkele zin. Je gaat op zwemles omdat je het kunt leren. In het begin kun je iets niet, en na een aantal lessen kun je het wel. Probeer van te voren te achterhalen of de leerling misschien een instrument heeft leren bespelen of een sport beoefent. Ook deze activiteiten kunnen als vergelijkingsmateriaal dienen. Je grijpt hiermee terug op eerdere succeservaringen in een andere context. Door hieraan te refereren kan het kind extra gemotiveerd raken: ‘Weet je nog hoeveel moeite je moest doen om klarinet te kunnen spelen? En hoe blij je was toen het eenmaal lukte?’ Spreek hierna een moment af waarin je samen met de leerling een toets gaat voorbereiden, het liefst de toets die de eerste keer misging. Wanneer je de voorbereiding samen met de leerling doet, kun je meteen zien of de leerling wel op een goede manier leert. Je kunt leertips geven en aan het einde van de voorbereiding de leerling alvast mondeling overhoren. Dit zorgt (zeer waarschijnlijk) al voor het eerste succesje. Het kind zal zien dat hij iets nieuws heeft geleerd, waarvan hij eerder dacht dat hij het niet kon leren. Op basis van dit succesje zal hij met meer vertrouwen de toets gaan maken. Wanneer ook dit goed gaat, zal de vooronderstelling ‘Ik kan het toch niet’ al een flinke deuk hebben opgelopen. Help deze leerling deze positieve ervaring mee te nemen naar andere vakken.